Meave en Yoessef - Een modern kerstverhaal van Janneke Schotveld




Lang, lang geleden, in de tijd dat mensen nog dachten dat ze de kroon op de schepping waren en zodoende alle andere wezens konden gebruiken zoals ze maar wilden en dat ook naar hartenlust deden, in de tijd waarin Moeder Aarde zuchtte en steunde onder het lijden dat op haar plaatsvond, zó lang geleden dus, werd er een kindje geboren dat de hele wereld voorgoed veranderde.

Het was al donker toen Youssef en Maeve op een gure decembernamiddag in het jaar nul (2025 n.Chr. in de oude jaartelling) op straat werden gezet. Het pand waar ze een kamer huurden was verkocht, zei de man die de sloten kwam vervangen. En ook dat ze daar een mail over hadden gekregen, weken geleden al.

Maar Youssef en Maeve hadden helemaal geen mail gezien, die bewuste onheilstijding was aan hun aandacht ontsnapt. Misschien omdat ze allebei zo hard werkten om de eindjes aan elkaar te knopen: Youssef als stukadoor en Maeve in een verzorgingstehuis. Ze vonden het wel gek dat de andere huurders een voor een waren verhuisd, maar ze hadden er verder niet

zo bij stilgestaan. Ze waren vooral zo blij geweest met hun eigen plekje. Het was er klein, maar fijn. Ze smeekten en soebatten en Maeve legde haar handen nadrukkelijk op haar uitpuilende buik, maar het hielp niets.

‘Jammer dan,’ zei de man. En dat hij ook maar zijn werk deed en dat ze een halfuurtje kregen om hun spullen te pakken.

Youssefs ouders woonden ver weg, hij was een paar jaar geleden moederziel alleen naar dit land gekomen. Maeves ouders woonden wel in de buurt, maar die mochten het niet weten, van Youssef. En van dat andere al helemaal niet.

Het was allemaal niet de bedoeling geweest, maar er was zoveel niet de bedoeling en toch gebeurd. En zo moesten de twee in die onfortuinlijke decembernacht op zoek naar een nieuw onderkomen.

Youssef startte de scooter waar hij zo lang voor had gespaard. Maeve was het er niet mee eens geweest, maar nu was ze heel blij dat ze niet hoefde te lopen.

Ze klampte zich vast aan Youssefs warme rug en daar gingen ze. Youssef reed erg langzaam, omdat hij het weinige dat ze bezaten in tassen aan het stuur en achterop had gebonden. Het

was voor één kamer niet veel, maar voor één scooter wel.

Terwijl ze door de stille straten reden moest Maeve weer denken aan de vreemde droom die ze een paar maanden geleden had gehad. Ze had gedroomd van een engel. Zo’n hele echte. Met een doorzichtig wit lichaam, lichtgevende vleugels en een gedistingeerde uitstraling. De engel was op haar bed komen zitten en had gezegd dat ze binnenkort een kindje zou krijgen. Geen gewoon kindje, maar een langverwacht, uitverkoren kindje.

Dat ze zwanger was, dat vermoedde Maeve al een tijdje. Maar dat andere overviel haar nogal. Het had zo echt geleken, zó echt.

En de volgende dag was Maeve gestopt met dieren eten. Ze snapte zelf ook niet helemaal waarom, maar ze voelde heel sterk dat het kindje in haar buik dat zo wilde. ‘Ook geen kebab, ook geen kapsalon?’ had Youssef vertwijfeld gevraagd, nadat hij nog maar nauwelijks was bijgekomen van het nieuws van het kindje.

‘Ook niet in het weekend?’ voegde hij er voor de zekerheid nog aan toe. ‘Kip?’ Laatste poging.

‘Geen hap,’ had Maeve stellig geantwoord.

En nu met de snijdende wind die door haar jas woei, zich vastklampend aan de jongen van wie ze meer hield dan ze ooit van iemand had gehouden, vroeg ze zich plotseling af of ze die droom die zo echt had geleken niet een beetje te serieus had genomen. Ze was gewoon ongewenst zwanger van een lieve jongen waar ze desondanks niet mee thuis kon komen, en straks hadden ze een kindje en dan? Hoe had ze zo naïef kunnen zijn? Misschien moesten ze toch maar naar haar ouders. Of naar een ziekenhuis.

‘Youssef, waar ga je eigenlijk heen?’ riep Maeve, want nu zag ze zelfs geen huizen meer, alleen nog af en toe een boerderij.

Dat is een goede vraag, dacht Youssef. Iets dreef hem naar het buitengebied. Hij had het gevoel dat ze hier, bij die mooie, grote boerderijen wel geholpen zouden worden. ‘Youssef!’ schreeuwde Maeve na een hele tijd. ‘Je moet nú ergens aanbellen, ik houd het niet meer.’

Meteen stuurde Youssef zijn scooter een erf op. Dan zou het hier wel zijn, dacht hij. Wat het dan ook was.

Het duurde even voor er open werd gedaan. ‘Ja, wat?’ vroeg een man door een kiertje in de deuropening, terwijl zijn blik argwanend over Youssefs gelaat gleed.

‘Ik eh, mijn vriendin…’ Youssef wees naar Maeve, die naast de scooter stond. ‘Meneer, we zoeken dringend…’

De man stak even zijn hoofd iets verder naar buiten. ‘Azetzee, weg ermee!’ schreeuwde hij en smeet de deur dicht.

‘Wat zei hij?’ vroeg Maeve.

‘Kweenie,’ mompelde Youssef. ‘Kom, we gaan door, we geven niet op.’ ‘Ik voel een wee, geloof ik,’ zei Maeve.

Ze probeerden het bij nog twee boerderijen, maar de een zei dat ze de politie zou bellen en de ander zei dat ze moesten maken dat ze wegkwamen en dat hij een pistool had. Bij de laatste boerderij langs de weg kón Maeve niet meer.

‘Ik ga daar naar binnen,’ zei ze.

‘Maar dat is een stal!’ riep Youssef.

‘Dat kan me niet schelen,’ zei Maeve. ‘Daar zijn tenminste geen mensen die ons weg kunnen jagen en ik heb het koud en ik ben moe en ….’ Ze slaakte een kreet.

Youssef haalde een schroevendraaier en wat ander handig gereedschap uit het bakje op de scooter en opende de deur van de stal. Ook zijn scooter nam hij mee naar binnen, want je wist maar nooit in deze contreien. Achter de deur bleek een steriele ruimte te zijn, het zag er koud en kil uit.

‘Hier wil ik niet zijn,’ kreunde Maeve. ‘En wat is dit voor herrie?’

‘Daar is nog een deur,’ zei Youssef. En een ogenblik later stonden ze in een helverlichte megastal waar ze werden begroet door het oorverdovende gekakel van honderdzestigduizend kippen.

Youssef was lang geleden al van zijn geloof gevallen, maar hij vreesde nu toch in een van de lagen van Jahannam te zijn terechtgekomen. Veel tijd om zich daar druk om te maken had hij niet, want Maeve strompelde naar een hoek van de stal en zakte daar op de grond. Het geluid dat ze toen maakte overstemde dat van de kippen. Sterker nog, de dieren werden er stil van.

En toen het eindelijk voorbij was, kwamen ze nieuwsgierig, héél zachtjes tokkend naderbij. Er was zojuist een kindje geboren.

En de kippen zagen dat het geen gewoon kindje was.

En de kippen zagen dat het kindje het koud had.

Hier en daar lagen wat veren op de betonnen vloer. Want de kippen pikten vaak naar elkaar, omdat ze veel te dicht op elkaar leefden. Maar nu brachten ze eensgezind hun lichaamsbedekking naar Maeve en Youssef, veer voor veer, als een ingestudeerde dans. En zo konden de kersverse ouders een heel zacht en heel warm bedje maken voor het kindje. ‘Ze hebben zelf niks en ze delen het met ons,’ zei Youssef ontroerd.

‘Dank je wel, lieffies,’ fluisterde Maeve.

Youssef trok zijn hoodie uit om het kindje in te wikkelen.

‘Hoe zullen we haar noemen?’ vroeg hij, toen hij haar voorzichtig op haar bedje van veren legde.

‘Jane,’ zei Maria.

Youssef proefde de naam hardop. ‘Djeen.’ Hij knikte. Het was een prachtige naam. Stoer, stevig, vrouwelijk.

En het was net of alle honderdzestigduizend kippen haar naam ook zeiden. Niet paniekerig en krijsend zoals toen ze binnenkwamen. Maar zacht en tokkelig, als een wiegeliedje.

Toen de boer de volgende morgen zijn stal in kwam om de voermachine aan te zetten, geloofde hij zijn oren niet. De kippen maakten veel minder herrie dan normaal. Een scheut van bezorgdheid trof hem. Zou die verschrikkelijke vogelgriep nu ook zíjn bedrijf aandoen? Hij had verdorie nooit zo moeten beknibbelen op de verzekering. Wat waren de symptomen ook maar weer? Paniekerig keek hij de stal rond, en hij slaakte een kreet toen hij ze zag. Een jonge vrouw en een jonge man in de hoek van de stal. De vrouw zat op de grond, de man stond tegen een volgepakte scooter aangeleund en keek onafgebroken naar iets dat de boer vanaf hier niet kon zien. Die jongeman was niet van hier, dat kon de boer wel zien. ‘Wel gloeiende vogelgriep nog aan toe!’ riep de boer. ‘Wat doen jullie in mijn stal? Maak dat jullie wegkomen!’

De boer baande zich een weg door de kippen en deed dat een stuk minder zachtzinnig dan die twee kersverse ouders gister hadden gedaan.

Maar toen hij bij het stel was aangekomen, stokte zijn adem in zijn keel. Want daar, op een bedje van veren, lang een meisje. Een prachtig, schitterend, pasgeboren

meisje. Ze was gewikkeld in een hoodie, met de letters CHILL op haar buik. Het meisje keek de boer aan. Ze was nog maar een paar uur oud, maar ze keek nu al dwars door hem heen. Er knalde iets bij hem vanbinnen, alsof de deksel van de karbietbus van z’n kop werd geschoten. Zo voelde het, zou hij de jaren daarna vertellen aan ieder die het horen wilde en ook aan ieder die het niet horen wilde.

‘Kijk om je heen,’ zei het kindje. Dat zei ze natuurlijk niet echt, maar hij hoorde het toch. Galmend in zijn hoofd, als een preek in de kerk.

Hij keek om zich heen.

Hij zag zijn kippen. Kuikens waren het trouwens nog, kuikens van een paar weken oud. Ze zagen er erbarmelijk uit. Sommigen konden nauwelijks op hun poten staan, omdat hij ze speciaal voer gaf waar ze razendsnel van groeiden. Een paar lagen er voor dood bij. Die waren geknakt. Nee, dit was geen vogelgriep. Dit was de hel.

Al jarenlang veegde hij iedere vijf weken deze wezens op, liet ze levend in kratten proppen en afvoeren. Honderdzestigduizend kippen, iedere keer weer. Hoe was het in godsnaam zover gekomen?

En de boer wierp zich aan Maeves voeten. ‘Vergeef me, Maria,’ zei hij. ‘Ik zit verstrikt in torenhoge schulden. Ik kan niet anders dan elke zes weken de kippen laten ophalen en weer nieuwe kopen. Anders komen ze me halen, de ceo’s en de lobbyisten. En ik moest mijn kinderen toch ook te eten geven en de hypotheek betalen en de antibiotica en de voermachine en, en, en… Vergeef me.’

Meave wilde net haar mond open doen om te zegen dat ze geen Maria heette maar Maeve en om te vragen waar hij het in hemelsnaam over had -en of hij misschien een kamer te huur wist- toen er hard op de staldeur werd geklopt.

‘Vollek!’

Er stonden twee vrouwen voor de deur. Ze zagen er schitterend uit. De ene vrouw had een zee van vlechtjes die tot over haar middel reikten met aan het uiteinde van elk vlechtje een minuscuul gouden kraaltje. Als ze bewoog, klonk er een zacht tingelend geluid. De ander had golvend ebbenbruin haar en amandelvormige ogen waarmee ze de boer volledig van zijn a propos bracht.

‘Wij zijn Cassandra en Melia,’ sprak de vrouw met de amandelogen. We waren

oorspronkelijk met z’n drieën, maar Balaam zit nog vast in Ter Apel.’

‘Is hier een kindje geboren?’ vroeg Cassandra, haar stem klonk net als de kraaltjes, tingelend. ‘Wij komen van ver om het te aanschouwen en onze cadeaus te brengen.’ ‘Ja,’ zei de boer. ‘Ja! Het kindje is in mijn stal geboren.’ Hij voelde dat het belangrijk was om dat te zeggen, want dit was geen gewoon kindje, zoveel was duidelijk. En het was dus maar mooi in zíjn stal geboren.

‘Het is een meisje,’ zei de boer trots, alsof het zijn eigen dochter was.

Cassandra veegde een traan van haar wang.

‘Een meisje. Ik zéí het je toch, Mel.’

‘Hoe heet ze?’ vroeg Melia, ook zichtbaar ontroerd.

‘Jane,’ zei de boer. ‘Kom maar mee, let niet op de eh…’

Cassandra keek de stal rond. ‘Jezus, wat een ellende.’

Voorzichtig, zonder op een van de kuikens te trappen, baanden Cassandra en Melia zich een weg naar het kersverse gezinnetje.

De twee knielden neer voor Maeve en Jane.

‘Eindelijk,’ zei Melia. ‘Eindelijk.’

‘Jullie hadden het over cadeaus?’ vroeg Youssef. Hij wilde heus niet hebberig zijn, maar hij hield nu al zoveel van zijn dochter. Hij hoopte dat ze iets leuks voor haar meebrachten. Een teddybeer, of een mooi prentenboek. Ze had nog helemaal niks.

‘Zeker,’ zei Melia. Ze bukte en legde haar handen heel voorzichtig op Janes’ voorhoofd. ‘Lieve Jane. Ik breng je moed. Moed om tegen de stroom in te gaan.’

Melia sloot haar ogen en Youssef zou zweren dat er een stroompje moed door haar armen trok en dat Jane even oplichtte.

Toen stond Melia op en knielde Cassandra bij de baby neer.

‘Jane, ik breng je wijsheid. Wijsheid om manieren te vinden om het goede te blijven doen. Ook als de tijden donker zijn en je denkt dat je een roepende bent in de woestijn.’ En ook nu lichtte de baby op, kort, maar onmiskenbaar.

Geen prentenboek dus en geen teddybeer, dacht Youssef. Maar hij was toch onder de indruk. ‘En wat had Balaam bij zich?’ vroeg hij.

‘Dat hoor je als hij een verblijfsvergunning krijgt,’ zeiden de andere twee. ‘Oké,’ zei Youssef. Dat zou nog wel even duren dan. Hij zou zelf wel gaan sparen voor

teddyberen en prentenboeken. Desnoods zou hij zijn scooter verkopen. Zo stonden ze een tijdje met z’n allen zwijgend om Maeve en Jane heen. ‘Wat nu?’ vroeg de boer tenslotte.

‘Ik heb zo’n trek,’ zei Maeve.

‘Nu je het zegt, ik zou ook wel wat lusten,’ zei Cassandra.

Melia en Youssef knikten instemmend.

Allen keken ze nu naar de boer. ‘Eh…’ Hij woonde in zijn eentje, zijn kinderen waren de deur uit en zijn vrouw was jaren terug overleden. ‘Ik heb nog wel wat brood in de vriezer en een emmertje pindakaas,’ mompelde hij verlegen.

Voor het hongerige clubje klonk dat als een waar feestmaal en even later zat het bonte gezelschap bij de boer aan tafel. Jane lag gezellig te pruttelen in haar bedje van veren.

Youssef, Maeve en Jane mochten bij de boer blijven wonen. De kippen werden vrijgelaten en de boer werd Janes grootste fan en akkerbouwer.

Jane groeide op tot een bijzonder meisje: zodra ze begon te praten bleek dat ze alle talen sprak, die van de mensen én van de dieren. Het duurde even, het vergde veel moed, ze moest al haar wijsheid aan de dag leggen, maar met een beetje extra geluk lukte het tenslotte. In de loop van de tweehonderdvijftig jaar na haar geboorte -mensen leren niet zo snel- keken steeds meer mensen om zich heen. Ze begrepen dat ze niet de kroon op de schepping waren, maar een onderdeel ervan. Kippen werden heilig verklaard, want de mensen konden het niet laten. Alle andere dieren kregen rechten en ook de rivieren, meren, bossen, regenwouden en savannes. Moeder Aarde haalde opgelucht adem.

Ieder jaar als Jane jarig was aten alle mensen op de wereld, van Urk tot Uruguay, brood met een dikke laag pindakaas. En dat doen we nu nog steeds.

Fijne Janedagen en een voorspoedig en gelukkig 1026!

©Tekst: Janneke Schotveld
Foto: AI (mea culpa, kon het niet laten☺︎)